Op een Gronings terras
Laag bij de grond,
gras tussen klinkers,
gelardeerd met wat peuken met as.
Wat doe ik hier,
Zonlicht straalt in mijn tas,
Ik kijk in mijn bier,
en ik zie, dat wat zo-even nog verborgen was,
Drek en gier.
Flarden van gesprekken waaien langszij,
Ja, ook nog een biertje voor mij.
De stadsbus walmt blauw en stinkt diesel,
een zwerver zwalkt voorbij,
hij lijkt op Catweazle.
Op het terras van een beroemd kanon,
daar waar het leven ooit begon.
De Groote Griet,
Welke Stadjer kent het niet.
Is het niet van de drank,
dan is het wel van het kanon,
dat spek met witte kool weg schoot,
van des bisschops schoot, zonder pardon.
Warme zon, lopende mensen,
een man strak in het pak, een Italiaan,
met zonnebril zie je ´m zeker staan.
Een prachtig bewegende menigte,
in een zon die schijnt mediterraan.
Je weet, het gaat komen, je gaat er aan.
Teveel alcohol, je hebt moeite om te gaan staan.
Ach laat ook maar, wie wil hier nu vandaan!