Op avontuur met de Vidrus (P)(F)luvius
Op de eerste november lagen we voor de start in de Pluvius te wachten in de Fluvius. Of was het net andersom? Een Laak-lid kon het dan ook niet laten om te roepen dat wij met onze boot schuld waren aan de bakken vol met regen die uit het zwerk op ons neerdaalden. “Hoe kun je een boot ook Pluvius noemen?” Vermoedelijk was zijn blik vertroebeld door een regendruppel of misschien betrof het zijn geest die verward was geraakt door de overvloedige neerslag? Het was duidelijk, hij had onze Snelle Rivier verward met gestaag neerdalende regen en och, zo ver zat hij er niet eens naast, het was allebei water in een vloeibare vorm.
Een hoosvat waren we vergeten, ademende regenjacks ademden op een gegeven moment alleen nog maar water. Uiteindelijk bleek niets bestand tegen de gestadig vallende droppels, bestaande uit een voor een levend wezen onmisbaar vocht. Een droogdoek kon de vloed op een gegeven moment ook nog maar amper keren. Tien keer uitwringen en ik kon weer opnieuw beginnen. Mijn gewring had maar weinig nut. Behalve dan dat ik als enige in de boot de voetjes nog redelijk droog kon houden. De rest van de crew besloot maar met klotsende enkels te starten. Wat maakte het ook nog uit?
Normaal houd ik mij verre van regen maar och, als je er eenmaal in zit dan moet je er maar het beste van maken. De dag was droog begonnen en ondanks de slechte weersberichten, (och wie gelooft tegenwoordig nog in het KNMI??) hadden we goede hoop dat het bij wat gemiezer zou blijven. Zoals dat wel vaker zo gaat, begon tijdens de reis richting Amsterdam het zwerk steeds meer te betrekken. Donkere wolken schoven voor een waterig zonnetje, boomtoppen begonnen te bewegen en ja hoor, de ruitenwissers van de auto werden gedwongen hun eentonige beweging te starten, heen en weer, in een rustige cadans. Zo werd onze voorruit van de auto tot aan Amsteledamme van de nodige regendruppels ontdaan.
Aangekomen bij de boorden van de Amstel bleek de meidenvier met Iris droog over de finish te zijn gekomen. Ook de mannen boordvier was nog redelijk droog over de finish gekomen maar de bemanning kwam in het (voor ons) eerste echte buitje van de dag met de Wellebeek (ook al zo’n waterige naam) aanlopen. Helaas voor hen hadden wij net de Fluvius in de schragen gehangen dus zij besloten eerst maar eens rustig te gaan douchen na hun boot op de botenwagen te hebben gelegd. We waren hen dankbaar voor hun galante gebaar want we waren net op de helft met het ombouwen van de Vidrus van lichte meidenboot naar zware herenboot en zaten niet zo heel erg ruim meer in onze tijd.
We kwamen vlot van het vlot en na wat preliminaire bewegingen voor de start, welke ik u zal besparen, was het grote wachten weer eens begonnen. Zoals gewoonlijk weer geen nintendo of boek bij de hand dus tsja, dan ga je maar eens wat om je heen kijken om de tijd te doden. Maar dat was buiten onze stuur gedacht. Meestal worden wij in de trainingen gestuurd door een jonge dame of heer die een familierelatie onderhoudt met een van de bemanningsleden. Deze keer was echter stuurvrouwe Elise aan boord geklommen en wij mannen kwamen er al snel achter dat er meer plekken op aarde zijn dan de voor u als lezer welbekende plekken, waar een vrouw de baas is. Natuurlijk wisten wij als zelfbewuste, geëmancipeerde metromannen al lang, dat er veel meer dan de als bekend veronderstelde plekken zijn, waar de vrouw de baas is. Maar de natuurlijke vanzelfsprekendheid en elegance waarmee wij werden aangesproken, waren we niet gewend. Kortom: we waren wat van ‘slag’. We gingen hier en daar zomaar spontaan halen en uit de boot kijken maar ons werd in onmiskenbare bewoordingen duidelijk gemaakt dat zulke zaken door onze stuurvrouwe niet werden getolereerd. En zo hoort het natuurlijk ook. Er kan er maar een de baas zijn in een vier en die taak is niet weggelegd voor de roeier. Wij werden op onze verantwoordelijkheid gewezen en al snel na de start werd ons duidelijk dat wij als taak hadden onze stuurvrouwe zo snel mogelijk langs andere boten te varen en deze ver achter ons te laten. Inhalen van andere schepen werd kortstondig ons levensdoel en wij werden vakkundig ‘opgezweept’ tot een ultiem tempo en dito haal. Voor onze inspanning werden wij beloond met strak stuurwerk en enthousiaste verbale ondersteuning. Enkele honderden meters voor de finish sloeg de schrijver dezes nog een klein visje, de lezer dezes begrijpt ongetwijfeld welke soort, maar gelukkig remde dit de boot niet al teveel af en werd het haken van de vis door de mede-bo(nd)ot-genoten na de finish ruimhartelijk vergeven. Gelukkig had de vis na één haal het hazenpad gekozen. Menig man die geregeld met stok langs de kant van het water zit, zou enthousiast zijn geworden na het aan de haak slaan van een dergelijke vis maar de schrijver dezes kon er alleen maar bedroefd van worden en was zichtbaar blij dat de vis zo enthousiast van de haak was gesprongen, zoals u ongetwijfeld zult begrijpen.
© Henk Kremer