Rotterdam – 1946

Rotterdam

Op een grote open vlakte loopt een jonge man. Een man die zich verbaast over het feit dat hij hier nog loopt na vijf jaren ellende. Langzaam beweegt hij zich voort over een grote leegte midden in een stad.

Nooit eerder betrad hij midden in zijn stad een dergelijke vlakte. Nooit eerder voelde hij zo van dichtbij een zo grote leegheid. Allesoverheersend zoog de vlakte zich in hem op en legde volledig beslag op hem. Het was of hij geen wil meer had, hij geen mens meer was, alleen nog maar een wezen.

Gedachten die hij zo even nog had, vlogen weg het zwerk in. Er was geen vogel of ander dier te zien. De beklemmende gedachte, alleen te zijn op een wereld die alleen maar bestond uit een dorre vlakte, liet hem niet los.

Er was behalve wat geruis geen geluid te horen, de stilte was beangstigend. Hij zou  zijn oren en ogen willen sluiten om de wereld om hem heen maar niet te hoeven zien en horen.

Zijn hoofd vulde zich met gedachten: overkomende vliegtuigen, geschreeuw en het angstaanjagende geluid van Duitse stuka´s die hun lading over de stad uitstorten. Vlammen, verzengende vuurzeeen, instortende gebouwen, mensen in doodsangst, hij beleefde het na zes jaar allemaal opnieuw.

Jarenlang was hij weg geweest maar hij beleefde de gebeurtenissen van die dag in zijn geest als toen hij er middenin stond. De pijn, de hitte, de verschrikking, de zware inslagen en het niet te beschrijven lawaai van mensen, machines en de geur van vernietiging.

Toen hij zijn ogen opende, zag hij weer de vlakte, open, kaal en dor. Een achtergebleven restant van een inferno wat hij nooit meer wenste mee te maken. Wat er hier ook gebouwd zou worden, hoe men ook z´n best zou doen om deze vlakte weer met iets nieuws te vullen om het gebeurde te vergeten. Deze leegte zou voor hem in zijn herinnering altijd blijven bestaan. Nooit meer zou Rotterdam voor hem hetzelfde zijn.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *